Atletiek
Individuele bewegingsgebieden: Atletiek
1) Afstandlopen (coopertest)
2) Sprinten
3) Hoogspringen
4) Verspringen
MC 2.3 De leerlingen voelen voorkeurlichaamszijde,
-bewegingsrichting en -bewegingsrotatie aan en
gebruiken deze bij zowel klein- als grootmotorische
taken:
- hun voorkeurhand of -voet tonen wanneer
het expliciet gevraagd wordt;
- in taken waar tweevoetigheid vereist is,
een duidelijke taakverdeling tonen in het
gebruik van linker- en rechtervoet (bv.
afstootbeen en zwaaibeen, steunvoet en
beweegvoet);
- meerdere bewegingen aan elkaar schakelen
tot een nieuw bewegingsgeheel (bv.
aanlopen en gooien, aanlopen en afstoten).
Wegspelen (krachtig en/of gericht)
MC 6.9 De leerlingen spelen een voorwerp weg (werpen,
stoten, slingeren, schoppen) om dat zo hard en
zo ver mogelijk weg te krijgen.
Lopen
MC 6.32 De leerlingen verplaatsen zich behendig via
verschillende loopvormen (bv. stappen, lopen,
galopperen) en passen hun tempo en loopstijl
aan aan de afstand.
Springen
Vrije sprongen (o.a. dieptesprongen)
MC 6.39 De leerlingen voeren een sprong uit met vrije
vluchtfase en landen in evenwicht.
Hoog- en verspringen
MC 6.41 De leerlingen stoten af om zo ver mogelijk te
springen.
MC 6.42 De leerlingen stoten af om zo hoog mogelijk te
springen.